Het Rotterdams havengebied: van groot belang voor de Nederlandse economie. Maar óók verantwoordelijk voor 20 procent van de Nederlandse CO2-uitstoot. ‘Daarom hebben we, samen met zestien industriële havenbedrijven, een platform opgericht om die uitstoot omlaag te krijgen’, vertelt Robert de Kler, Senior Research Scientist bij onderzoeksorganisatie TNO. Het project in kwestie heet H-vision. Hierin onderzoeken we hoe de vervanging van fossiele brandstoffen door waterstof te versnellen valt. Doel is dat waterstof de belangrijkste energiebron in de haven wordt.’
Snellere CO2-reductie
TNO wil de transitie naar waterstof in twee fasen opdelen, vertelt De Kler. ‘In fase 1 gebruikt de haven “blauwe waterstof”: met aardgas geproduceerde waterstof. De CO2 die bij de productie vrijkomt, wordt afgevangen en opgeslagen in lege gasvelden in de Noordzee.’ In fase 2, die start zodra er voldoende duurzame energie beschikbaar is, stapt de haven over van blauwe naar groene waterstof – geproduceerd met zonne- en windenergie. Hiervoor kunnen we de infrastructuur voor blauwe waterstof gebruiken. Wel zo duurzaam.’ Door niet te wachten tot groene waterstof mogelijk is, is sneller CO2-reductie mogelijk, aldus De Kler. ‘We kunnen de CO2-uitstoot al met 20 procent terugdringen.’
Europese uitdaging
TNO ontwikkelde diverse tools, analyses en business cases in H-vision. ‘Die komen goed van pas in een vergelijkbaar project waaraan we meewerken’, zegt De Kler. Dit project heet ELEGANCY, krijgt eveneens steun van TKI Nieuw Gas en ontvangt Europese subsidie. Het heeft hetzelfde doel als H-vision: met blauwe en groene waterstofproductie de CO2-uitstoot tot een minimum beperken. Maar de scope is groter. ‘We nemen hier het hele Europese energiesysteem onder de loep’, zegt De Kler. ‘We analyseren en beoordelen alle mogelijke routes naar CO2-reductie, waarbij we rekening houden factoren als kosten, infrastructuur, digitalisering en wetgeving. Een enorme uitdaging.’
Vergaande samenwerking
‘Voor succes heeft het Europese project vergaande samenwerking nodig’, stelt De Kler. ‘Tussen alle betrokken sectoren. En tussen onderzoekers. Zij moeten goed van elkaars onderzoek op de hoogte zijn, zodat niemand het wiel opnieuw uitvindt. Daarom dragen wetenschappers uit bijvoorbeeld Denemarken, Duitsland en Nederland veelvuldig kennis aan elkaar over. Naast onderzoeksresultaten delen zij ook infrastructuur en tools die onderzoek mogelijk maken. Je kunt als onderzoeker bijvoorbeeld wel zelf een Life Cycle Analysis-aanpak ontwikkelen. Maar het kost minder tijd en geld om de effectieve aanpak van Zwitserse collega’s over te nemen.’
Geslaagde transitie
De Kler benadrukt dat er nog een lange weg te gaan is voordat waterstof dé energiedrager is van Nederland en Europa. Voor deze waterstofrevolutie is nóg intensievere samenwerking nodig tussen overheid, industrie en onderzoeksinstellingen. ‘Zij moeten continu in dialoog zijn om de energietransitie te laten slagen.’ Het helpt ook te denken in kansen, in plaats van obstakels, zegt hij. ‘Je moet geloven dat we onze planeet tot in de verre toekomst bewoonbaar kunnen houden. Blijf positief!’